invaller

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·val·ler
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van invallen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord invaller invallers
verkleinwoord invallertje invallertjes

Zelfstandig naamwoord

invaller m

  1. Iemand die plotseling de taak van iemand anders moet overnemen.
    • Hij speelde één interland: op 27 september 1953 speelde hij als invaller bij het Nederlands voetbalelftal 20 minuten in de vriendschappelijke wedstrijd tegen Noorwegen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord invaller staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.