intimideren
Nederlands
Woordafbreking
- in·ti·mi·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schrik aanjagen’ voor het eerst aangetroffen in 1678 [1]
- afgeleid van het Franse intimider (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
intimideren |
intimideerde |
geïntimideerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
intimideren
- overgankelijk iemands gedrag beïnvloeden door hem angst aan te jagen
- Hij intimideerde ze genoeg dat zij de waarheid niet meer durfden zeggen.
Vertalingen
1. iemands gedrag beïnvloeden door hem angst aan te jagen
Gangbaarheid
- Het woord intimideren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'intimideren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.