inloop

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·loop
enkelvoud meervoud
naamwoord inloop -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

inloop m [1]

  1. herhaald veelvuldig bezoek
  2. vrije toegang op een daarvoor vastgestelde tijd
Afgeleide begrippen
  • inlooplijn
  • inlooppijn
  • inlooppoli
  • inlooppolikliniek

Werkwoord

vervoeging van
inlopen

inloop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inlopen
    • ... dat ik inloop. 

Gangbaarheid

  • Het woord inloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.