ingoed
Nederlands
Woordafbreking
- in·goed
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding van goed (bijvoeglijk naamwoord) met in- (versterkend voorvoegsel)
stellend | |
---|---|
onverbogen | ingoed |
verbogen | ingoede |
partitief | ingoeds |
Bijvoeglijk naamwoord
ingoed
- buitengewoon vriendelijk en rechtschapen
- Carina is geheel naar verwachting beeldschoon, ingoed en hoogst begaafd, maar ook al dertig jaar oud. [1]
Opmerkingen
Er bestaat geen vergrotende of overtreffende trap, maar er is wel een nog verder versterkte vorm: in- en ingoed.
Gangbaarheid
- Het woord ingoed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ingoed' herkend door:
33 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Montijn, I. Leven op stand 1890-1940. 6de druk (2000) Thomas Rap, Amsterdam; ISBN 906005539X; p. 44; geraadpleegd 2015-07-24
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.