in- en ingoed
Nederlands
Woordafbreking
- in-·en in-·goed
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding van goed (bijvoeglijk naamwoord) met reduplicatie van in- (versterkend voorvoegsel)
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | in- en ingoed | - | - |
verbogen | in- en ingoede | - | - |
Bijvoeglijk naamwoord
in- en ingoed
- uiterst goed
- Hij was in- en ingoed, te doorvoed om veel te denken; [1]
Gangbaarheid
- Het woord 'in- en ingoed' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- Couperus, L. (eds. H.T.M. van Vliet e.a.) Noodlot. (1990) Uitgeverij L.J. Veen, Utrecht/Antwerpen; ISBN 9026230; p. 15;geraadpleegd 2015-07-24
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.