influenza
Nederlands
Woordafbreking
- in·flu·en·za
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘griep’ voor het eerst aangetroffen in 1800 [1]
- Afkomstig van het Italiaanse influenza (vergelijk het Engelse influence, 'invloed'), dat weer afkomstig is van het Latijnse influentia [2].
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | influenza | influenza's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
influenza v/m
- (medisch) een ziekte die veroorzaakt wordt door een griepvirus
- De nieuwe influenza A, oftewel de Mexicaanse griep, veroorzaakt veel onrust onder de mensen.
Gangbaarheid
- Het woord influenza staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'influenza' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
Engels
Uitspraak
- Geluid: influenza (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˌɪn.flu.ˈen.zə/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
influenza | influenzas |
Spaans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Verwijzingen
- influenza in: Diccionario de la lengua española op de website van de Real Academia Española
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.