incubator
Nederlands
Woordafbreking
- in·cu·ba·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘broedmachine’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
- Naamwoord van handeling van het Latijnse incubare (broeden) met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | incubator | incubators |
verkleinwoord | incubatortje | incubatortjes |
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord incubator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'incubator' herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.