improviseren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·pro·vi·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voor het ogenblik bedenken’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • van Frans improviser met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
improviseren
improviseerde
geïmproviseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

improviseren

  1. inergatief iets bedenken zonder vooropgesteld plan
    • Ik heb geen tekst geschreven voor de toespraak, ik improviseer wel. 
  1. acteren zonder script.
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord improviseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.