ijsploeg
Nederlands
[2] ijsploeg met roeiboot
Woordafbreking
- ijs·ploeg
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van ijs zn en ploeg zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ijsploeg | ijsploegen |
verkleinwoord | ijsploegje | ijsploegjes |
Zelfstandig naamwoord
ijsploeg v/m [1]
- groep mensen die ijs en sneeuw verwijdert van wegen om deze toegankelijk te houden
- Schiphol heeft 250 man ingezet om de start– en landingsbanen ijs– en sneeuwvrij te houden. De ijsploeg, waartoe ook kantoorpersoneel behoort, beschikt over 35 voertuigen zoals sneeuwploegen en vegers. [2]
- een soort ijsbreker
Gangbaarheid
- Het woord 'ijsploeg' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Reformatorisch Dagblad ANP 03-03-2005 Schiphol zet kantoorpersoneel in tegen sneeuw en ijs
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.