iep
![](../I/m/Ulmus_hollandica.jpg)
Een iep.
Nederlands
Woordafbreking
- iep
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘loofboom’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1567 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | iep | iepen |
verkleinwoord | iepje | iepjes |
Zelfstandig naamwoord
iep m
- een loofboomsoort uit het geslacht Ulmus met veernervige bladeren en een gezaagde bladrand
- De Hollandse iep gedijt goed in de zeelucht van de kuststreken.
Vertalingen
1. een loofboomsoort uit het geslacht Ulmus met veernervige bladeren en een gezaagde bladrand
Gangbaarheid
- Het woord iep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'iep' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.