ideaal
Nederlands
Woordafbreking
- ide·aal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘droombeeld’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
- afgeleid van idee met het achtervoegsel -aal [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ideaal | idealen |
verkleinwoord | ideaaltje | ideaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
ideaal o
- iets wat men zich voorstelt als het hoogste en dat men wil verwezenlijken
- Hij kreeg de kans om zijn ideaal te verwezenlijken.
Hyponiemen
- cultuurideaal, eenheidsideaal, hippie-ideaal
Vertalingen
1. iets wat men zich voorstelt als het hoogste en dat men wil verwezenlijken
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ideaal | idealer | ideaalst |
verbogen | ideale | idealere | ideaalste |
partitief | ideaals | idealers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
ideaal
- zo gunstig als mogelijk
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord ideaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ideaal' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.