hybride
Nederlands
Woordafbreking
- hy·bri·de
Zelfstandig naamwoord
hybride v/m
- entiteit met twee of meer heel verschillende eigenschappen
- levend wezen waarvan de ouders geen soortgenoten van elkaar zijn
- Een muilezel is een hybride van een ezel en en paard
- een auto met zowel een benzinemotor als een elektromotor voor de aandrijving
- De Toyota Prius was een van de eerste hybrides.
Hyponiemen
- dihybride, monohybride, theehybride
Afgeleide begrippen
- hybrideauto, hybridefiets, hybridisch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | hybride | hybrider | |
verbogen | hybridere | ||
partitief | hybrides | hybriders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
hybride
- met twee of meer heel verschillende eigenschappen
- Een hybride fiets is een fiets met de kenmerken van een stadsfiets en een sportfiets.
Vertalingen
1. met twee of meer heel verschillende eigenschappen
Gangbaarheid
- Het woord hybride staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hybride' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.