huizen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hui·zen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
huizen
huisde
gehuisd
zwak -d volledig

Werkwoord

huizen [2]

  1. inergatief wonen, aanwezig zijn
    • Het zat eruit alsof er al enige tijd in deze kamer werd gehuisd. 
  1. overgankelijk een verblijfplaats verschaffen
    • Het geschut werd gehuisd in een nieuw, versterkt betonnen emplacement. 
Synoniemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

huizen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord huis
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord huizen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.