huissleutel
Nederlands
Woordafbreking
- huis·sleu·tel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huis en sleutel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huissleutel | huissleutels |
verkleinwoord | huissleuteltje | huissleuteltjes |
Zelfstandig naamwoord
huissleutel m
- de sleutel die past in het slot van de huisdeur (voordeur).
- Toen de kinderen 12 jaar oud waren en naar de middelbare school gingen kregen ze een huissleutel.
Gangbaarheid
- Het woord huissleutel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'huissleutel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.