huissleutel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·sleu·tel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huissleutel huissleutels
verkleinwoord huissleuteltje huissleuteltjes

Zelfstandig naamwoord

huissleutel m

  1. de sleutel die past in het slot van de huisdeur (voordeur).
    • Toen de kinderen 12 jaar oud waren en naar de middelbare school gingen kregen ze een huissleutel. 

Gangbaarheid

  • Het woord huissleutel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.