huisgenoot
Nederlands
Woordafbreking
- huis·ge·noot
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huis en genoot
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisgenoot | huisgenoten |
verkleinwoord | huisgenootje | huisgenootjes |
Zelfstandig naamwoord
huisgenoot m
- mensen waarmee je in één huis woont zonder dat je er noodzakelijkerwijs ook één huishouding mee voert
- In het studentenhuis had ik 5 huisgenoten.
Gangbaarheid
- Het woord huisgenoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'huisgenoot' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.