huisgenoot

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·ge·noot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huisgenoot huisgenoten
verkleinwoord huisgenootje huisgenootjes

Zelfstandig naamwoord

huisgenoot m

  1. mensen waarmee je in één huis woont zonder dat je er noodzakelijkerwijs ook één huishouding mee voert
Synoniemen
  1. medebewoner

Gangbaarheid

  • Het woord huisgenoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.