huisbel
Nederlands
Woordafbreking
- huis·bel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huis zn en bel zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisbel | huisbellen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
huisbel v/m
- een instrument waarmee bezoekers, via een geluidssignaal, aangeven dat ze aan de voordeur van een woning staan
- Zelfs het glas van een binnendeur sneuvelde. Scherven en bakstenen op haar bed. Enkele maanden daarvoor was er bij haar ingebroken en was haar camera gejat. Tijdens onze vakantie in 2011 is de huisbel gesloopt. [1]
- Inhoudelijk valt er weinig tot niets te vertellen. Maar de gelijklopende aanpak van de twee partijen verbaast. Allebei hengelen ze bij de Antwerpenaar naar ideeën over het te voeren beleid. Daarvoor gaan ze de straat op, organiseren ze themadebatten en trekken ze letterlijk aan de huisbel van de sinjoor. Uit die berg van informatie distilleren ze een programma. [2]
Gangbaarheid
- Het woord huisbel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'huisbel' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Het Parool HANNELOES PEN 9 JUNI 2015 Appels en stenen door de ruit op een lief pleintje
- De Standaard 28 APRIL 2017 Help, nog een partij met een ideeënfabriekje
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.