huiler
Nederlands
Woordafbreking
- hui·ler
Zelfstandig naamwoord
huiler m [2]
- iemand die huilt
- Tja, 'Love story'. Film en boek groeiden indertijd uit tot klassiekers die tot twee kampen leidden: de huilers en de haters. Het fondantzoete verhaal over de gedoemde liefde tussen de rijke Harvard-'prep'Oliver ('kakker'in de vertaling van Jan Rot) en het arme meisje Jenny, van Italiaanse komaf, zorgde in elk geval voor een internationale opleving in de tissue-industrie.[3]
- een jonge zeehond die op het strand of op het wad ligt en zijn moeder is kwijtgeraakt
- De zeehondencrèche in Pieterburen wordt overspoeld met huilers, jonge zeehonden die hun moeder zijn kwijtgeraakt. Dat bevestigt Daniella van Gennep van de Zeehondencrèche zaterdag.[4]
- (marine) een marinier in opleiding die niet kan werken onder gezag of tijdsdruk
- Zoals voetbalcoach Leo Beenhakker enige tijd geleden repte over ‘de patatgeneratie’, zo wordt bij de opleiders van de mariniers gesproken over de generatie van de ‘huilers’. (Nieuwe Revu, 13/12/1990)[5]
Gangbaarheid
- Het woord huiler staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'huiler' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- huiler op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Het Parool CORRIE VERKERK 2 DECEMBER 2013 Zakdoeken bij de hand houden tijdens musical Love story (***)
- Het Parool 6 JULI 2013 Huilers overspoelen zeehondencrèche
- ENSIE 16-05-2017 huiler
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.