houtwerk
Nederlands
![](../I/m/Interieur%2C_detail_van_de_houtwerk_omlijsting_-_Amsterdam_-_20423757_-_RCE.jpg)
decoratief houtwerk
Woordafbreking
- hout·werk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van hout zn en werk zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | houtwerk | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
houtwerk o [1]
- iets wat gemaakt is van hout
- Kris Jenner vond haar rechterarm duidelijk niet perfect genoeg. Het lichaamsdeel werd bijgewerkt, en dat zie je aan het gebogen houtwerk op de foto.[2]
- Gerrit is nou nét niet zo'n veteraan, hij is zijn hele leven timmerman geweest. 'Hier werk ik al 35 jaar, veel houtwerk wat je om je heen ziet heb ik erin getimmerd, het spookhuis bijvoorbeeld.'[3]
- „Alles of niets”, dacht juwelenmonteur Ruud van der Gaast (57) toen hij drie jaar geleden merkte dat hij steeds meer meubels in art deco-stijl kocht. Alles wat niet binnen de stroming paste, ging weg. Het houtwerk rond de schouw en de sierrand langs het plafond en op de vloer maakte hij zelf. Op een stuk multiplex tekende hij een vloerkleed van Frank Lloyd Wright na.[4]
Gangbaarheid
- Het woord houtwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'houtwerk' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia De Slagmeulder 22-DECEMBER-2017
- Volkskrant : Jan-Dirk Van Der Burg 25 november 2017
- NRC Astrid van Rooij 4 maart 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.