harsten
Nederlands
Woordafbreking
- [onbepaalde wijs werkwoord 'braden' en zelfstandiɡ naamwoord]: har·sten
- [verleden tijd werkwoord 'met hars bewerken']: hars·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
harsten |
harstte |
geharst |
zwak -t | volledig |
Middelhoogduits
Woordherkomst en -opbouw
- cognaat met Middelnederlands harsten en Middelnederduits harsten en Angelsaksisch hierstan "roosteren"; vergelijk
Oudhoogduits harsta "rooster" en Oudsaksisch harsta "stellage" [1]
Werkwoord
harsten
- roosteren
Afgeleide begrippen
- geharsten
- verharsten
Middelnederduits
Woordherkomst en -opbouw
- cognaat met Middelnederlands harsten [1], Middelhoogduits harsten en Angelsaksisch hierstan "roosteren"; vergelijk
Oudhoogduits harsta "rooster" en Oudsaksisch harsta "stellage"
Werkwoord
harsten
- roosteren
Middelnederlands
Woordherkomst en -opbouw
- cognaat met Middelnederduits harsten en Middelhoogduits harsten en Angelsaksisch hierstan "roosteren"; vergelijk
Oudhoogduits harsta "rooster" en Oudsaksisch harsta "stellage" [1]
Werkwoord
harsten
- roosteren
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.