hallucineren
Nederlands
Woordafbreking
- hal·lu·ci·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘begoochelen’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
- afgeleid van het Franse halluciner of het Duitse halluzinieren (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hallucineren |
hallucineerde |
gehallucineerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
hallucineren
- inergatief zinsbegoochelingen hebben
- Hij hallucineerde door het gebruik van drugs.
Vertalingen
1. zinsbegoochelingen hebben
Gangbaarheid
- Het woord hallucineren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hallucineren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.