gruis

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gruis
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘verbrokkelde stof’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1330 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gruis gruizen
verkleinwoord gruisje gruisjes

Zelfstandig naamwoord

gruis o

  1. kleine stukjes steen, grover dan stof, fijner dan brokken steen
    • Bij het afbreken van het huis kwam de hele tuin onder het gruis 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • gruisbak, gruisijzer, gruiswal, gruiszand
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
gruizen

gruis

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gruizen
    • Ik gruis. 
  2. gebiedende wijs van gruizen
    • Gruis! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gruizen
    • Gruis je? 

Gangbaarheid

  • Het woord gruis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.