graveersel
Nederlands
Woordafbreking
- gra·veer·sel
Zelfstandig naamwoord
graveersel o [1]
- resultaat van graveren
- Hiertoe brenge ik die betuiging, dat op dien eenen steen zeven oogen zijn zouden, en dat de Heere zelve zijn graveersel zou graveeren. Over die zeven oogen hebben ook de uitleggers allerleiie opvattingen verzonnen. Dog voor zo verre het Hebreeuwsche woord zo wel fonteinen, springbronnen, als oogen betekent; en het geen door graveersel graveeren is overgezet, eigenlijk zegt openingen openen; en dit bijzonderlijk ook gebruikt wordt van het opwellen en voortvlieten des waters uit een bron(†): zo zoude ik dit gezeg liever dus vertaalen. In dien eenen steen zullen zeven wellen zijn, en ik zelve zal zijnen stroom openinge geeven, zegt de Heer der heirschaaren. [2]
Gangbaarheid
- Het woord graveersel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'graveersel' herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- (1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen Oude Voorspellingen aengaande den Messias, en deszelven Openbaaringe, opgehelderd en toegepast, op den Heere Jesus en zyn Euangelium, in eenige Leerredenen, door Joannes Stinstra, rustend Leeraar der Doopsgezinden te Harlingen. Derde en laatste Deel. Te Harlingen by V. van der Plaats, 1786. Behalven de Voorreden, enige Byvoegzels en Bladwyzers over 't geheele Werk, 465 bladz. In gr. 8vo.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.