gommakoek
Nederlands
Woordafbreking
- gom·ma·koek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gomma zn en koek zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | (gommakoek) | - |
verkleinwoord | gommakoekje | gommakoekjes |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie waarin alleen het verkleinwoord staat.
Zelfstandig naamwoord
gommakoek m
- (voeding) soort Surinaamse koek van tapioca of maizena, boter en suiker, versierd met suikermuisjes
- Ik mis de gommakoek en de tamarindestroop van mevrouw Leefmans. [1]
Opmerkingen
- Het verkleinwoord 'gommakoekje(s)' is gangbaarder, maar 'gommakoek' wordt wel eens gebruikt als soortnaam.
Gangbaarheid
- Het woord gommakoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Pos, H. Het doosje van Toeti. (1985) In de Knipscheer, Haarlem; p.100; geraadpleegd 2017-01-03
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.