glijplank

Nederlands

[2] Een glijplank
Uitspraak
Woordafbreking
  • glijĀ·plank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord glijplank glijplanken
verkleinwoord glijplankje glijplankjes

Zelfstandig naamwoord

glijplank v/m

  1. een glad stuk hout waarop iets of iemand kan glijden
    • In Zwolle deden ze gelukkig hun uiterste best om de dynamiek tussen sport en de Oranjes in tact te houden. Ik zag de gebroeders Ronald en Michel Mulder met oranje sloffen schaatsen op een glijplank. [2] 
  1. glijbaan als speeltoestel in een speeltuin

Gangbaarheid

  • Het woord 'glijplank' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
90 %van de Nederlanders;
86 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.