gezapig
Nederlands
Woordafbreking
- ge·za·pig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘gemoedelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1873 [1]
- afgeleid van sap met het voorvoegsel ge- en met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gezapig | gezapiger | gezapigst |
verbogen | gezapige | gezapigere | gezapigste |
partitief | gezapigs | gezapigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
gezapig [2]
- rustig, bedaard, saai, kalm (maar vaak in de betekenis van te rustig, te bedaard, te saai)
- Hij was geboren in het gezapige dorpje aan de Maas.
Gangbaarheid
- Het woord gezapig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gezapig' herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.