geworden

• Geluid:  geworden    (hulp, bestand)
• IPA:
  • (Noord-Nederland): /χəˈʋɔrdə(n)/
  • (Vlaanderen, Brabant): /ɣəˈβ̞ɔrdə(n)/
  • (Limburg): /ɣəˈwɔrdə(n)/

• ge·wor·den

• afgeleid van worden met het voorvoegsel ge- [1]

geworden [2]

1. onovergankelijk ten deel vallen, te beurt vallen

1. • De vraag die zich nu stelt is wat er gewordt van het koningschap na het overlijden van de koning. 

1. • Op zijn gelaat ligt iets vergenoegds en blijmoedigs, als gewerd hem nu de ware belooning voor inspanning of arbeid. 

• vervoeging van geworden: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
• vervoeging van worden: de stam met omvoegsel ge- -en

geworden

1. voltooid deelwoord van geworden

geworden voltooid deelwoord van worden

1. vormt de voltooide tijden

1. • Hij was piloot geworden. 

1. attributief gebruikt

1. • Dat is een door zijn boeken wereldwijd bekend geworden schrijver. 

1. bijwoordelijk gebruikt

1. • Rood geworden van ergernis schreeuwde hij: "Hé, zeg! Laat dat!". 

• vleesgeworden

• Het woord geworden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geworden' herkend door: