geuze
Nederlands
Woordafbreking
- geu·ze
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘biersoort’ voor het eerst aangetroffen in 1924 [1]
- van Duits Gose, een soort witbier die oorspronkelijk uit Goslar komt [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geuze | geuzen geuzes |
verkleinwoord | geusje geuzetje |
geusjes geuzetjes |
Zelfstandig naamwoord
geuze m
Vertalingen
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
geuze
- (…)terwijl de Synode van Dordrecht onvermijdelijk het geuze Trente heet. [3]
Gangbaarheid
- Het woord geuze staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geuze' herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "geuze" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Brom, G. Vondels geloof. (1935) De Spieghel, Amsterdam / Het Kompas, Mechelen; p. 78; geraadpleegd 2015-12-22
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.