getimmer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·tim·mer
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van timmeren met het voorvoegsel ge-
enkelvoud meervoud
naamwoord getimmer
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

getimmer o [1]

  1. aanhoudend het geluid maken van een hamer die op een spijker slaat
    • Getimmer, gezaag en gejoel. Het geluid van de vierhonderd jonge 'bouwvakkers' bij Het Opbroek is oorverdovend. In een paar dagen tijd timmeren ze in Rijssen een compleet houtdorp in elkaar. Het levert ware kunstwerken op, zo ontdekt burgemeester Arco Hofland van Rijssen-Holten.[2] 
    • Het verbouwde stadion dan eindelijk klaar is. Van ruim 8000 naar ruim 12.000 toeschouwers: het was al heel lang een droom in Almelo. Meer supporters betekent meer lawaai tijdens de wedstrijden, meer sfeer en spektakel. Het einde van de verbouwing brengt ook rust: geen geboor en getimmer meer tijdens de trainingen. En geen schorre stem meer voor de trainer.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord getimmer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Jelle Boesveld 02-08-17
  3. Tubantia 18-MEI-2015
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.