geren
Nederlands
Woordafbreking
- ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘schuin lopen’ voor het eerst aangetroffen in 1829 [1]
- Naamwoord van handeling van rennen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geren | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
gerén o
- de veelvuldige of hinderlijke handeling van het rennen
- Dat was een heel geren om de trein nog te halen.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
geren |
geerde |
gegeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
géren
- schuin uitlopen
- Zij kocht een prachtige gerende rok.
Afgeleide begrippen
- geerplaat, geervalk
Gangbaarheid
- Het woord geren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geren' herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
39 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.