genieten

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
genietengenietend
genotgenoten
genieting
geneugte
Uitspraak
  • Geluid:  genieten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣə.ni.tə(n)/
Woordafbreking
  • ge·nie·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vreugde beleven aan, ontvangen’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • van Middelnederlands ghenieten, met het voorvoegsel ge-, verwant aan nut en genoot[2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
genieten
/ɣə.ni.tə(n)/
genoot
/ɣə.'not/
genoten
/ɣə.'no.tə(n)/
klasse 2 volledig

Werkwoord

genieten

  1. overgankelijk voordeel hebben van iets.
    • Het bedrijfsleven geniet er vele belastingvoordelen. 
Vaste voorzetsels

genieten van

  1. aangename gevoelens ergens door beleven.
    • Hij geniet er altijd enorm van. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord genieten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.