genieten
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
genieten | genietend |
genot | genoten |
genieting | |
geneugte |
Woordafbreking
- ge·nie·ten
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vreugde beleven aan, ontvangen’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- van Middelnederlands ghenieten, met het voorvoegsel ge-, verwant aan nut en genoot[2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
genieten /ɣə.ni.tə(n)/ |
genoot /ɣə.'not/ |
genoten /ɣə.'no.tə(n)/ |
klasse 2 | volledig |
Werkwoord
genieten
- overgankelijk voordeel hebben van iets.
- Het bedrijfsleven geniet er vele belastingvoordelen.
Vaste voorzetsels
genieten van
- aangename gevoelens ergens door beleven.
- Hij geniet er altijd enorm van.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord genieten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'genieten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.