gekwaak
Nederlands
Woordafbreking
- ge·kwaak
Zelfstandig naamwoord
gekwaak o [1]
- nutteloos gebabbel
- Hij baseerde zich op het stuk van Chorus, op zijn eigen herinneringen aan de „dodelijk saaie” buurt, en op het bezwaarschrift „vol juridisch gekwaak” van de omwonenden: „kakkers” met „miljonairsgeneuzel” en „rijkemensengezeik”. [2]
- geluid van een kikker, eend, of gans
- Voor volwassen kikkers is het normaal om de winter in winterslaap te overleven. Maar jonge kikkers voltooien hun ontwikkeling doorgaans in het jaar waarin ze uit het ei zijn gekomen. Zeker bruine kikkers, die al vroeg in de lente met voortplanten beginnen – volgende maand zal het gekwaak overal te horen zijn. Vooral in mei zijn er dan kikkervisjes, en in de zomer kruipen de bruine kikkers massaal het land op. [3]
Gangbaarheid
- Het woord gekwaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gekwaak' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Sjoerd de Jong 17 februari 2017
- NRC 26 februari 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.