fuseren
Nederlands
Woordafbreking
- fu·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘samensmelten’ voor het eerst aangetroffen in 1963 [1]
- afgeleid van het Franse fuser of fusioner (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
fuseren |
fuseerde |
gefuseerd |
zwak -d | volledig |
Gangbaarheid
- Het woord fuseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fuseren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.