fouilleren
Nederlands
Woordafbreking
- fouil·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kleren doorzoeken’ voor het eerst aangetroffen in 1898 [1]
- afgeleid van het Franse fouiller (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
fouilleren |
fouilleerde |
gefouilleerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
fouilleren
- overgankelijk iemand aftasten of er iets op het lijf gedragen wordt
- Ze sloegen hem in de handboeien en fouilleerden hem.
Vertalingen
1. iemand aftasten of er iets op het lijf gedragen wordt
Gangbaarheid
- Het woord fouilleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fouilleren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.