fluctueren
Nederlands
Woordafbreking
- fluc·tu·e·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
fluctueren |
fluctueerde |
gefluctueerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
fluctueren
- inergatief onregelmatig variëren (binnen bepaalde grenzen), schommelen
- De rente fluctueert dagelijks.
- Het werknemersaantal heeft in de loop der tijd gefluctueerd tussen 13 en 20 personen.
Vertalingen
1. onregelmatig variëren (binnen bepaalde grenzen), schommelen
Gangbaarheid
- Het woord fluctueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fluctueren' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.