flamenco

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  flamenco    (hulp, bestand)
  • IPA: /flaˈmɛŋko/
Woordafbreking
  • fla·men·co
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘Spaanse zigeunerdans’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1956 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord flamenco -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

flamenco m [3] [4]

  1. Zuid-Spaanse zigeunerdans
Afgeleide begrippen
  • flamencodans, flamencodanser, flamencogitaar, flamencogitarist, flamencorok, flamencozanger
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord flamenco staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

enkelvoud meervoud
flamenco flamencos

Zelfstandig naamwoord

flamenco m

  1. (dierkunde) flamingo
  2. (dans) flamenco
  3. Vlaming
  4. Vlaams

Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.