flamboyant
Flamboyant
Nederlands
Woordafbreking
- flam·boy·ant
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | flamboyant | flamboyanter | flamboyantst |
verbogen | flamboyante | flamboyantere | flamboyantste |
partitief | flamboyants | flamboyanters | - |
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stralend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1950 [1]
Bijvoeglijk naamwoord
flamboyant
- vurig, hartstochtelijk
- Ik vond vooral de flamboyante gotiek erg indrukwekkend.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flamboyant | flamboyanten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
flamboyant m
- (plantkunde) Delonix regia
een een tot 15 m hoge boom met een brede, schermvormige kroon uit de vlinderbloemenfamilie (Leguminosae).
- De bloemen van de flamboyant zijn oranjerood tot scharlakenrood en 10-15 cm groot.
Gangbaarheid
- Het woord flamboyant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'flamboyant' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Frans
Uitspraak
- IPA: /flɑ̃.bwa.jɑ̃/
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | flamboyant | flamboyants |
vrouwelijk | flamboyante | flamboyantes |
Bijvoeglijk naamwoord
flamboyant
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
flamboyant | le flamboyant | flamboyants | les flamboyants |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.