flambouw

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flam·bouw
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘fakkel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1380 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord flambouw flambouwen
verkleinwoord flambouwtje flambouwtjes

Zelfstandig naamwoord

flambouw v/m

  1. een in brandbare stof gedrenkte stok die gebruikt wordt als buitenverlichting
    • Nu gaan we de flambouwen buiten zetten. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord flambouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
33 %van de Nederlanders;
21 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.