flambouw
Nederlands
Woordafbreking
- flam·bouw
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘fakkel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1380 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flambouw | flambouwen |
verkleinwoord | flambouwtje | flambouwtjes |
Zelfstandig naamwoord
flambouw v/m
- een in brandbare stof gedrenkte stok die gebruikt wordt als buitenverlichting
- Nu gaan we de flambouwen buiten zetten.
Gangbaarheid
- Het woord flambouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'flambouw' herkend door:
33 % | van de Nederlanders; |
21 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.