fiancee
Nederlands
Woordafbreking
- fi·an·cee
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fiancee | fiancees |
verkleinwoord | fianceetje | fianceetjes |
Zelfstandig naamwoord
fiancee v
- (traditioneel) vrouw met wie je officieel hebt afgesproken te gaan trouwen
- Sinds een week hebben Sylvia en ik een clandestiene intieme relatie. Eindelijk. Ik heb altijd al the hots voor haar gehad. Sylvia is al jaren de beste vriendin van mijn gelegenheidsscharrel Bianca. Sylvia is ook nog steeds de fiancee van Frits. [1]
- (hedendaags) vrouw met wie je nauwer dan vriendschappelijk omgaat en de verwachting deelt een stel te blijven
- Zijn huwelijk ging eraan kapot en zijn tweede vrouw, hij noemt haar afwisselend zijn lady en zijn fiancee, dwong hem te kiezen tussen haar en het nomadenbestaan. [2]
Gangbaarheid
- Het woord fiancee staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fiancee' herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Dekker, R. "Prop!" in: Passionate. jrg. 3 nr. 9 (september 1996) Stichting Passionate, Rotterdam; p.41; geraadpleegd 2019-03-17
- Koelewijn, J. Terug naar Ghana als worstenmaker (16 januari 2017) op website: nrc.nl; p. 9; geraadpleegd 2019-03-17
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.