fiancee

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fiancee    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌfijɑ̃ˈse/
Woordafbreking
  • fi·an·cee
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fiancee fiancees
verkleinwoord fianceetje fianceetjes

Zelfstandig naamwoord

fiancee v

  1. (traditioneel) vrouw met wie je officieel hebt afgesproken te gaan trouwen
    • Sinds een week hebben Sylvia en ik een clandestiene intieme relatie. Eindelijk. Ik heb altijd al the hots voor haar gehad. Sylvia is al jaren de beste vriendin van mijn gelegenheidsscharrel Bianca. Sylvia is ook nog steeds de fiancee van Frits. [1]
  1. (hedendaags) vrouw met wie je nauwer dan vriendschappelijk omgaat en de verwachting deelt een stel te blijven
    • Zijn huwelijk ging eraan kapot en zijn tweede vrouw, hij noemt haar afwisselend zijn lady en zijn fiancee, dwong hem te kiezen tussen haar en het nomadenbestaan. [2]
Schrijfwijzen
Synoniemen
  • [1] verloofde
  • [2] vaste verkering
  • [2] meisje, vriendin (voorafgegaan door een bezittelijk voornaamwoord in het enkelvoud)
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord fiancee staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
62 %van de Nederlanders;
57 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.