faun
Nederlands
Woordafbreking
- faun
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bos- en veldgod’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1579 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | faun | faunen |
verkleinwoord | fauntje | fauntjes |
Gangbaarheid
- Het woord faun staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'faun' herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.