familiair
Nederlands
Woordafbreking
- fa·mi·li·air
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gemeenzaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1560 [1]
- afgeleid van familie met het achtervoegsel -air [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | familiair | familiairder | familiairst |
verbogen | familiaire | familiairdere | familiairste |
partitief | familiairs | familiairders | - |
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord familiair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'familiair' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.