familiair

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·mi·li·air
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gemeenzaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1560 [1]
  • afgeleid van familie met het achtervoegsel -air [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen familiairfamiliairderfamiliairst
verbogen familiairefamiliairderefamiliairste
partitief familiairsfamiliairders-

Bijvoeglijk naamwoord

familiair [3]

  1. informeel
  2. vrijpostig
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord familiair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.