eroderen
Nederlands
Woordafbreking
- ero·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afslijpen’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- afgeleid van het Franse éroder of daarvoor van het Latijnse 'erodere' (wegvreten) met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
eroderen |
erodeerde |
geërodeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
eroderen [2]
- De ene laag erodeert sneller dan de andere.
- overgankelijk door schuring doen afslijten
- De vloedgolf heeft de oevers flink geërodeerd.
Gangbaarheid
- Het woord eroderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'eroderen' herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.