erfhuis
Nederlands
Woordafbreking
- erf·huis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van erf zn en huis zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | erfhuis | erfhuizen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
erfhuis o [1]
- huis dat deel uitmaakt van een erfenis van een overleden persoon
- NIet en al te leuk orderwerp, maar wel een onderwerp waar we allemaal op een gegeven moment meer te maken krijgen; de eftenis[sic]. Museum De Koperen Knop heeft een tentoonstelling aan dit onderwerp gewijd. Over een erfhuis en erfstukken, maar ook de blijdschap of teleurstelling als bleek dat men dat ene stuk juist wel of niet kreeg toegewezen komt aan bod. [2]
- plaats waar de inboedel van een erfenis wordt verkocht
Gangbaarheid
- Het woord erfhuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'erfhuis' herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.