equipage
Nederlands
Woordafbreking
- equi·pa·ge
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘paard met rijtuig’ voor het eerst aangetroffen in 1734 [1]
- Naamwoord van handeling van equiperen met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | equipage | equipages |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
equipage v [3]
- (scheepvaart) bemanning op een schip, beneden de rang van officier
- (schertsend) bagage
- eigen rijtuig
Synoniemen
- barouche, koets
Afgeleide begrippen
- equipagemeester
Gangbaarheid
- Het woord equipage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'equipage' herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
Engels
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.