eencellig

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • een·cel·lig
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van een en cel met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen eencellig
verbogen eencellige
partitief eencelligs

Bijvoeglijk naamwoord

eencellig [1]

  1. (biologie) uit één cel bestaand
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord eencellig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.