duvel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • du·vel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord duvel duvels
verkleinwoord duveltje duveltjes

Zelfstandig naamwoord

duvel m

  1. een vereenvoudigde vorm van duivel of satan
    • Bij christenen en islamieten wordt de duvel de benaming van een enkele persoonlijkheid, ook wel aangeduid als de duivel of Lucifer en gezien als een gevallen (aarts-)engel, die door God uit de hemel werd geworpen toen deze tegen God in opstand kwam. 

Werkwoord

vervoeging van
duvelen

duvel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duvelen
    • Ik duvel. 
  2. gebiedende wijs van duvelen
    • Duvel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duvelen
    • Duvel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord duvel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
86 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Middelnederlands

Zelfstandig naamwoord

duvel

  1. duivel, duvel
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.