duvel
Nederlands
Woordafbreking
- du·vel
Woordherkomst en -opbouw
- vereenvoudiging van duivel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | duvel | duvels |
verkleinwoord | duveltje | duveltjes |
Zelfstandig naamwoord
duvel m
- een vereenvoudigde vorm van duivel of satan
- Bij christenen en islamieten wordt de duvel de benaming van een enkele persoonlijkheid, ook wel aangeduid als de duivel of Lucifer en gezien als een gevallen (aarts-)engel, die door God uit de hemel werd geworpen toen deze tegen God in opstand kwam.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
duvelen |
duvel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duvelen
- Ik duvel.
- gebiedende wijs van duvelen
- Duvel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duvelen
- Duvel je?
Gangbaarheid
- Het woord duvel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'duvel' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.