dubloen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • du·bloen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘dubbele dukaat’ voor het eerst aangetroffen in 1596 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dubloen dubloenen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dubloen m [3]

  1. (geschiedenis) (financieel) oude Spaanse munt
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord dubloen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
31 %van de Nederlanders;
22 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.