drup
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
drup m
- druppel
- Uit de kraan komt geen drup.
- het vallen van druppels
- Hoewel het gestopt was met regenen, zorgde de drup van de bomen ervoor dat we kletsnat thuis kwamen.
Uitdrukkingen en gezegden
- van de regen in de drup
Werkwoord
vervoeging van |
---|
druppen |
drup
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van druppen
- Ik drup.
- gebiedende wijs van druppen
- Drup!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van druppen
- Drup je?
Gangbaarheid
- Het woord drup staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'drup' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.