doper
Nederlands
Woordafbreking
- do·per
Zelfstandig naamwoord
doper m [1]
- iemand die iemand anders ritueel met water besprenkelt of erin onderdompelt en zodoende tot een geloof toelaat
- Van de tentoonstelling Maria in het Catharijneconvent in Utrecht verwachtte ik veel, maar het valt tegen. Ik was uit op lekker veel afbeeldingen van de Visitatie – belachelijk statig woord voor dat eeuwige moment van tederheid: de ontmoeting van twee zwangere vrouwen. Maria en haar nicht Elisabeth, aanstaande moeder van Johannes de Doper, raken elkaars buik aan om de baby’s te voelen schoppen. Er is er hier maar een. Wel een mooie, uit 1465. Maar verder… wat moet ik met een schoolplaat en met die vitrine vol troep uit Lourdes? [2]
- iemand die behoort tot de doopsgezinden
Vertalingen
1. iemand die iemand anders ritueel met water besprenkelt of erin onderdompelt en zodoende tot een geloof toelaat
Gangbaarheid
- Het woord doper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'doper' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /dɔpɛr/
Woordafbreking
- do·per
Werkwoord
doper
- informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het perfectieve werkwoord doprat
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.