baptist
Nederlands
Woordafbreking
- bap·tist
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘doopsgezinde’ voor het eerst aangetroffen in 1856 [1]
- afgeleid van het Franse 'baptiste' met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | baptist | baptisten |
verkleinwoord | baptistje | baptistjes |
Zelfstandig naamwoord
baptist m [3]
- (religie) aanhanger van het baptisme, een stroming in het christendom (en lid van een baptistengemeente)
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord baptist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'baptist' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.