dominicaan

Nederlands

Niet te verwarren met: Dominicaan
Uitspraak
Woordafbreking
  • do·mi·ni·caan
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘monnik van de orde van Sint-Dominicus’ voor het eerst aangetroffen in 1637 [1]
  • afgeleid van Dominicus met het achtervoegsel -aan [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dominicaan dominicanen
verkleinwoord dominicaantje dominicaantjes

Zelfstandig naamwoord

dominicaan m

  1. kloosterling van de orde van Sint-Dominicus
    • de dominicanen stelden de inquisitie in en waren door de eeuwen heen de ergste kettervervolgers 
Vertalingen


Gangbaarheid

  • Het woord dominicaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.